Persbericht

ESO-telescoop brengt de misschien wel kleinste dwergplaneet van het zonnestelsel in beeld

28 oktober 2019

Astronomen hebben, met behulp van het SPHERE-instrument van ESO’s Very Large Telescope (VLT), ontdekt dat de planetoïde Hygiea als een dwergplaneet kan worden beschouwd. Het object is – na Ceres, Vesta en Pallas – het op drie na grootste lid van de planetoïdengordel. Maar het is nu pas voor het eerst dat astronomen Hygiea met voldoende hoge resolutie hebben waargenomen om haar oppervlak te bestuderen en haar vorm en afmetingen te bepalen. Daarbij hebben ze geconstateerd dat Hygiea bolvormig is en mogelijk de titel van kleinste dwergplaneet van het zonnestelsel van Ceres overneemt.

Als lid van de planetoïdengordel voldoet Hygiea automatisch aan drie van de vier voorwaarden voor de classificatie als dwergplaneet: ze draait om de zon, is geen maan en heeft – anders dan een planeet – niet de omgeving van haar omloopbaan schoongeveegd. De laatste voorwaarde is dat zij voldoende massa heeft om, met behulp van haar eigen zwaartekracht, min of meer een bolvorm aan te nemen. En dat is wat de VLT-waarnemingen van Hygiea nu hebben uitgewezen.

‘Dankzij de unieke mogelijkheden van het SPHERE-instrument van de VLT, dat een van de krachtigste camerasystemen ter wereld is, konden we de vorm van Hygiea onderscheiden, en die blijkt vrijwel een bol te zijn’, zegt hoofdonderzoeker Pierra Vernazza van het Laboratoire d'Astrophysique de Marseille in Frankrijk. ‘Dankzij deze beelden kan Hygiea nu wellicht als dwergplaneet worden geclassificeerd – tot nog toe de kleinste van het zonnestelsel.’

Het team heeft de SPHERE-waarnemingen ook gebruikt om de grootte van Hygiea te bepalen. Haar diameter blijkt iets meer dan 430 kilometer te bedragen. Pluto, de bekendste dwergplaneet, heeft een diameter van bijna 2400 kilometer, terwijl Ceres bijna 950 kilometer groot is.

Verrassend genoeg hebben de waarnemingen, waarvan de resultaten vandaag in Nature Astronomy worden gepubliceerd, ook laten zien dat er op Hygiea geen omvangrijke inslagkrater te vinden is. Dat is merkwaardig omdat Hygiea aan het hoofd staat van een van de grootste families van planetoïden, bestaande uit 7000 objecten die allemaal uit een en hetzelfde moederlichaam zijn voortgekomen. Astronomen dachten dat de gebeurtenis die tot de vorming van deze grote familie heeft geleid een groot, diep litteken op Hygiea heeft achtergelaten.

‘Dit resultaat kwam echt als een verrassing, omdat we op de aanwezigheid van een groot inslagbekken hadden gerekend, net als op Vesta’, zegt Vernazza. Hoewel de astronomen 95 procent van het oppervlak van Hygiea konden bekijken, hebben ze maar twee duidelijke kraters kunnen ontdekken. ‘Geen van beide kraters kan de oorzaak zijn geweest van de inslag waarbij de Hygiea-familie, die alles bij elkaar in volume vergelijkbaar is met een 100 kilometer groot object, is ontstaan. Daarvoor zijn ze te klein’, legt mede-auteur Miroslav Brož van het Astronomisch Instituut van de Karelsuniversiteit Praag (Tsjechië) uit.

Om deze kwestie verder te onderzoeken, heeft het team computersimulaties gedaan. Uit de resultaten daarvan leiden de astronomen af dat zowel de bolvorm van Hygiea als de bijbehorende grote familie van planetoïden waarschijnlijk het resultaat zijn van een frontale botsing met een object dat een diameter van 75 tot 150 kilometer had. Bij deze krachtige inslag, die ongeveer 2 miljard jaar geleden zou hebben plaatsgevonden, zou het moederlichaam volledig verbrijzeld zijn. Uit de nadien weer samenklonterende brokstukken ontstonden de bolvormige planetoïde Hygiea en haar duizenden metgezellen. ‘Zo’n botsing tussen twee grote objecten in de planetoïdengordel heeft zich de afgelopen drie tot vier miljard jaar verder niet meer voorgedaan’, zegt Pavel Ševeček, promovendus aan het Astronomisch Instituut van de Karelsuniversiteit, die ook aan het onderzoek heeft deelgenomen.

Gedetailleerd onderzoek van planetoïden is niet alleen mogelijk dankzij verbeterde computersimulaties, maar ook dankzij krachtigere telescopen. ‘Dankzij de VLT en het geavanceerde adaptief-optische instrument SPHERE kunnen we objecten in de planetoïdengordel nu met ongekende resolutie in beeld brengen, en zo de kloof tussen waarnemingen vanaf de aarde en met ruimtesondes verkleinen’, concludeert Vernazza.

Meer informatie

De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in een artikel dat op 28 oktober in Nature Astronomy verschijnt.

Het onderzoeksteam bestaat uit P. Vernazza (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), L. Jorda (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), P. Ševeček (Astronomisch Instituut, Karelsuniversiteit, Praag, Tsjechië), M. Brož (Astronomisch Instituut, Karelsuniversiteit, Praag, Tsjechië), M. Viikinkoski (Wiskunde en Statistiek, Universiteit van Tampere, Tampere, Finland), J. Hanuš (Astronomisch Instituut, Karelsuniversiteit, Praag, Tsjechië), B. Carry (Université Côte d'Azur, Observatoire de la Côte d'Azur, CNRS, Laboratoire Lagrange, Nice, Frankrijk, A. Drouard (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), M. Ferrais (Insituut voor Ruimtewetenschappen, Technologieën en Astrofysisch Onderzoek, Universiteit van Luik), M. Marsset (Department of Earth, Atmospheric and Planetary Sciences, MIT, Cambridge, MA, VS), F. Marchis (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk, en SETI Institute, Carl Sagan Center, Mountain View, VS), M. Birlan (Observatoire de Paris, Parijs, Frankrijk), E. Podlewska-Gaca (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen, en Natuurkundig Instituut, Universiteit van Szczecin, Poland), E. Jehin (Instituut voor Ruimtewetenschappen, Technologieën en Astrofysisch Onderzoek, Universiteit van Luik), P. Bartczak (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), G. Dudzinski (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), J. Berthier (Observatoire de Paris, Paris, Frankrijk), J. Castillo-Rogez (Jet Propulsion Laboratory, California Institute of Technology, Pasadena, California, VS), F. Cipriani (European Space Agency, ESTEC – Scientific Support Office, Noordwijk), F. Colas (Observatoire de Paris, Paris, Frankrijk), F. DeMeo (Department of Earth, Atmospheric and Planetary Sciences, MIT, Cambridge, MA, VS), C. Dumas (TMT Observatory, Pasadena, VS), J. Durech (Astronomisch Instituut, Karelsuniversiteit, Praag, Tsjechië), R. Fetick (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk en ONERA, het Franse onderzoekscentrum voor lucht- en ruimtevaart, Chatillon Cedex, Frankrijk), T. Fusco (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk en ONERA, het Franse onderzoekscentrum voor lucht- en ruimtevaart Cedex, Frankrijk), J. Grice (Université Côte d'Azur, Observatoire de la Côte d'Azur, CNRS, Laboratoire Lagrange, Nice, Frankrijk en Open University, School of Physical Sciences, The Open University, Milton Keynes, VK), M. Kaasalainen (Wiskunde en Statistiek, Universiteit van Tampere, Tampere, Finland), A. Kryszczynska (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), P. Lamy (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), H. Le Coroller (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), A. Marciniak (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), T. Michalowski (Astronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), P. Michel (Université Côte d'Azur, Observatoire de la Côte d'Azur, CNRS, Laboratoire Lagrange, Nice, Frankrijk), N. Rambaux (Observatoire de Paris, Parijs, Frankrijk), T. Santana-Ros (Faculteit Natuurkunde, Universidad de Alicante, Alicante, Spanje), P. Tanga (Université Côte d'Azur, Observatoire de la Côte d'Azur, CNRS, Laboratoire Lagrange, Nice, Frankrijk), F. Vachier (Observatoire de Paris, Paris, Frankrijk), A. Vigan (Aix Marseille Université, CNRS, Laboratoire d'Astrophysique de Marseille, Marseille, Frankrijk), O. Witasse (European Space Agency, ESTEC – Scientific Support Office, Noordwijk), B. Yang (European Southern Observatory, Santiago, Chili), M. Gillon (Instituut voor Ruimtewetenschappen, Technologieën en Astrofysisch Onderzoek, Universiteit van Luik), Z. Benkhaldoun (Oukaimeden Observatory, High Energy Physics and Astrophysics Laboratory, Cadi Ayyad University, Marrakesh, Marokko), R. Szakats (Konkoly Observatory, Research Centre for Astronomy and Earth Sciences, Hongaarse Academie van Wetenschappen, Boedapest, Hongarije), R. Hirsch (AAstronomisch Instituut, Faculteit Natuurkunde, Adam Mickiewicz-Universiteit, Poznań, Polen), R. Duffard (Instituto de Astrofísica de Andalucía, Glorieta de la Astronomía S/N, Granada, Spnje), A. Chapman (Buenos Aires, Argentinië), J.L. Maestre (Observatorio de Albox, Almeria, Spanje).

ESO is de belangrijkste intergouvernementele astronomische organisatie in Europa en verreweg de meest productieve sterrenwacht ter wereld. Zij wordt ondersteund door vijftien lidstaten: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland, en door gastland Chili, met Australië als strategische partner. ESO voert een ambitieus programma uit, gericht op het ontwerpen, bouwen en beheren van grote sterrenwachten die astronomen in staat stellen om belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen te doen. Ook speelt ESO een leidende rol bij het bevorderen en organiseren van samenwerking op astronomisch gebied. ESO beheert drie waarnemingslocaties van wereldklasse in Chili: La Silla, Paranal en Chajnantor. Op Paranal staan ESO’s Very Large Telescope (VLT) en haar toonaangevende Very Large Telescope Interferometer, evenals twee surveytelescopen – VISTA, die in het infrarood werkt, en de op zichtbare golflengten opererende VLT Survey Telescope. ESO speelt tevens een belangrijke partnerrol bij twee faciliteiten op Chajnantor, APEX en ALMA, het grootste astronomische project van dit moment. En op Cerro Armazones, nabij Paranal, bouwt ESO de 39-meter Extremely Large Telescope, de ELT, die ‘het grootste oog op de hemel’ ter wereld zal worden.

Links

•         Onderzoeksartikel

•         Aanvullend materiaal

•         Nieuwe opname van Vesta met SPHERE

•         SPHERE observeert rotswerelden

•         SPHERE brengt het oppervlak van Ceres in kaart

•         Foto’s van de VLT

Contact

Pierre Vernazza
Laboratoire d’Astrophysique de Marseille
Marseille, France
Tel: +33 4 91 05 59 11
E-mail: pierre.vernazza@lam.fr

Miroslav Brož
Charles University
Prague, Czechia
E-mail: mira@sirrah.troja.mff.cuni.cz

Pavel Ševeček
Charles University
Prague, Czechia
E-mail: pavel.sevecek@gmail.com

Bárbara Ferreira
ESO Public Information Officer
Garching bei München, Germany
Tel: +49 89 3200 6670
E-mail: pio@eso.org

Connect with ESO on social media

Dit is een vertaling van ESO-persbericht eso1918.

Over dit bericht

Persberichten nr.:eso1918nl
Naam:Hygiea
Type:Solar System : Interplanetary Body : Dwarf planet
Facility:Very Large Telescope
Instruments:SPHERE
Science data:2020NatAs...4..136V

Afbeeldingen

SPHERE-opname van Hygiea
SPHERE-opname van Hygiea
SPHERE-opnamen van Hygiea, Vesta en Ceres
SPHERE-opnamen van Hygiea, Vesta en Ceres

Video's

ESOcast 211 Light: ESO Telescope Reveals What Could be the Smallest Dwarf Planet in the Solar System
ESOcast 211 Light: ESO Telescope Reveals What Could be the Smallest Dwarf Planet in the Solar System
Alleen in het Engels
De positie van Hygiea in het zonnestelsel
De positie van Hygiea in het zonnestelsel
Computersimulatie van de inslag waaraan Hygiea haar ronde vorm te danken heeft
Computersimulatie van de inslag waaraan Hygiea haar ronde vorm te danken heeft